TekstEen vergezicht zonder focus De grote droom van de Spaans-Baskische beeldhouwer Edouardo Chillida (1924-2002) was om in een berg op een van de Canarische Eilanden een immense kubusvormige ruimte uit te houwen. Het zou een soort modernistische kathedraal moeten worden, waarin je afdaalt nadat je eerst de berg hebt beklommen. In het plafond plande hij een aantal grote schachten waardoor het licht van zon of maan naar binnenvalt, als een kolossaal kunstmatig hemelgewelf: de wereld geabstraheerd tot louter ruimte. Het is een even bizarre als poëtische gedachte, die – het zal niemand verwonderen – in het stadium van droom is blijven steken.De droom van Hugo Pasman is een stuk bescheidener. Maar ook hij droomt van bergen en kathedralen. Dat wil zeggen: hij droomt er niet alleen van, hij zoekt ze op, hij bekijkt ze, betreedt ze en beleeft ze. Om ze vervolgens in zijn zolderatelier in Zutphen te tekenen en te schilderen. Je zou het daarboven trouwens heel goed kunnen vergelijken met die kubus van Chillida, maar dan op schaal. Het is een eenvoudige, heldere ruimte, afgesloten van de buitenwereld, met een dakraam dat slechts het licht van buiten binnenlaat. Wat Pasman en Chillida gemeen hebben, is gevoel voor maat en ruimte. En dat gevoel moet je – in het geval van Pasman tenminste – heel letterlijk nemen, als iets lijfelijks. Als hij in een middeleeuwse kerk is of tussen de bergen loopt dan voelt hij zich prettig, dan komt er iets van weldaad over hem, alsof ineens alles in elkaar past. Het is een onbestemd gevoel, maar daarom niet minder sterk. Uitleggen kan hij het waarschijnlijk ook niet, mocht hij daar al behoefte aan hebben. De ervaring is er en die spreekt voor zich.Al jaren lang reist Hugo Pasman naar het zuiden, dat voor hem begint in de Belgische Ardennen. Zodra de aarde gaat stulpen, voelt Pasman zich in zijn element. Hoe zuidelijker hij komt, hoe hoger de bergen. En is het toeval dat juist in die zuidelijke streken ook de kerken steeds indrukwekkender worden? Wat is een kerk anders dan een door mensenhanden gemaakte rots, een kunstmatig universum, waarin alles zijn eigen vanzelfsprekende plaats heeft? Pasman trekt van berg naar kerk en van kerk naar berg. Tekenen of schilderen doet hij onderweg niet. Hij kijkt wel, maar om te ervaren, om dat wat hij ziet in zich op te nemen, met heel zijn wezen. Het gaat hem niet om het beeld op zijn netvlies. De feitelijke optelsom van landschap of architectuur interesseert hem niet echt. Die ene helling of dat ene kapiteel kan hem vast wel bekoren, maar het is niet waar hij op uit is. Het gaat Pasman om de ruimte als geheel én om de ervaring om in die ruimte op te gaan, alsof mens en ruimte één worden.Het klinkt allemaal erger dan het is. Hugo Pasman is bepaald geen zweverige artistiekeling. Hij is integendeel juist heel erg aards, staat met beide benen op de grond. Maar misschien is het dat wel wat hem van veel andere mensen onderscheidt: het contact met de aarde, een oergevoel dat gewekt wordt zodra hij zich aan het gefriemel van het moderne leven onttrekt. Hoeveel mensen kunnen daadwerkelijk de hectiek van hun dagelijkse omgeving loslaten om zich over te geven aan zoiets onhectisch als een berglandschap of een brok middeleeuwse architectuur? Hoeveel mensen zoeken in de uitgestrekte Alpen niet juist wanhopig naar een stadje met een winkelcentrum of willen na een bezoek aan een verstilde abdij het liefst linea recta naar het café? Dat het werk van Hugo Pasman zoveel bewonderaars heeft, moet wel iets te maken hebben met dat oergevoel dat in ieder van ons leeft maar waar niet iedereen even gemakkelijk bij kan komen. Een tekening of schilderij van Pasman helpt ons om de deur te openen naar een wereld die we maar al te vaak negeren of zelfs vergeten zijn.Lange tijd tekende en schilderde Pasman vooral de interieurs van Romaanse kerken in Frankrijk, niet in detail, maar als ruimte en als zodanig toch herkenbaar. De bergen deed hij er altijd al bij en ook die niet in detail maar wel herkenbaar. De laatste paar jaar is het omgekeerd en tekent en schildert hij vooral bergen: Le Mont Pourri, La Grande Motte, La Grande Casse, met zo nu en dan een uitstapje naar de kerkinterieurs: Vézelay, Laon, Saint-Benoît-sur-Loire. Het is een verschuiving in zijn oeuvre waar verder niets achter zit, behalve dan dat het hem fris houdt. Wat daarnaast ook altijd een onderwerp in zijn kunst bleef, zijn de relatief kleinere ruimtes, zoals een ontvangsthal of museumzaal, waarbij meteen opvalt dat hij er mensen in zet, waar de kerken en bergen het steevast zonder bevolking moeten stellen. Bij een kerk of berg dringt de maat zich kennelijk vanzelf op, terwijl bij een zaal of hal de menselijke figuur nodig is om de ruimte te definiëren. Ze staan er alleen als referentie, rechtop en zonder actief te zijn. Dat zou immers de aandacht wegtrekken van de ruimte.Omdat hij ter plekke geen schetsen maakt, moet hij vertrouwen op zijn herinnering. Al tekenend en schilderend in zijn atelier probeert hij de ervaring op te roepen die daar, in die ruimte, zo onontkoombaar bezit van hem nam. Daar horen uiteraard ook de beelden bij die hij zag, maar alleen die beelden die nodig zijn om zijn ervaring te herscheppen. Het gedetailleerde beeld leidt af en draagt het gevaar van de anekdote in zich. Het keert de blik naar binnen, terwijl Pasman juist de blik naar buiten vrij wil houden. Een tekening of schilderij van Pasman moet een open venster zijn, een vergezicht zonder focus. Die bomenrij, die spits, dat raam doen er niet toe. Wat er wel toe doet, is de ruimte die door al die dingen zichtbaar – nee, voelbaar wordt en die zich alleen maar laat vangen in zaken als licht, ritme, kleur. Niet voor niets vindt Pasman die werken het meest geslaagd waarin hij loskomt van de materie en een tekening of schilderij alleen maar ruimte is, waarvan hij zelf deel uitmaakt en waarvan ook wij, de beschouwers, deel uitmaken.En dan ineens sta je daar, op die berg, in die kerk, in die zaal, en je begrijpt precies wat de kunstenaar heeft bewogen. Dat te bewerkstelligen, dat is de droom van Hugo Pasman.Feico Hoekstra |